Duurzaam Bovensmilde en omstreken Natuurlijk beheer
Wat groeit er langs de Vaart?
Door een amateur-botanist en plantenliefhebber zoals schrijver dezes, zijn er langs de Vaart – inclusief de straten die er loodrecht op staan, de woonkernen en de wijken in de Smilder Venen – nog steeds soorten aan te treffen die in deze column niet eerder behandeld zijn. Er worden trouwens door professionele botanici en wetenschappers nog steeds nieuwe soorten ontdekt. Niet per se langs de Vaart. Meestal gebeurt dat omdat genetisch onderzoek uitwijst dat een bekende plant toch een afzonderlijke soort blijkt. Dat heeft onder andere te maken met de definitie van het begrip ‘soort’. Volgens de wetenschapsfilosoof John Wilkins zijn er evenveel definities van ‘soort’ als er biologen in een huiskamer passen plus 1. Als amateur-botanist brengt dit mij in een relativistische stemming m.b.t. mijn determinatiepogingen en de fouten die ik daarbij ongetwijfeld maak.
Er zijn nog meer bronnen van verwarring. Zo stuitte mijn blik vorig jaar onverwacht op de wespenorchis (Epipactis). Theophrastos van Eresos, een filosoof en botanicus uit de Griekse oudheid gebruikte bijvoorbeeld de naam wespenorchis al. Echter voor een andere plant! De botanische naam ‘epipactis’ werd pas in 1757 door Johann Gottfried Zinn, een hoogleraar in de plantkunde aan de Georg-August-Universität Göttingen, definitief aan de wespenorchis toegekend. De wespenorchis die ik aantrof stond in een onooglijk gemeenteperkje, tussen een niet-gebiedseigen grondbedekker. Ik heb de verantwoordelijke beleidsmedewerker benaderd met het verzoek bij het schoffelen de orchidee te ontzien. Hij verklaarde zich daartoe bereid. Ik heb er voor de zekerheid een vlaggetje bij geplaatst: er blijft weleens wat hangen op de route van beleid naar uitvoering. De naam wespenorchis duidt aan dat deze plant bestoven wordt door wespen of preciezer plooivleugelwespen. Epipactis komt van het Griekse epi (op) en pegnumi (vast steken). Wespenorchissen zijn sterk afhankelijk van schimmeldraden in de grond waarmee ze een symbiotische – zeer innige – relatie onderhouden. Hun bladeren zijn klein en bevatten weinig (bij sommige varianten zelfs geen) chlorofyl: ze moeten dus op een andere manier aan hun kostje zien te komen. Ze schijnen overigens in Drenthe zeldzamer te zijn dan in de rest van Nederland. De vondst is dus bijzonder bijzonder te noemen